Wannes Vanderstukken, onze huisregisseur.
Hoe spreken we je aan: John of Wannes?
O, kies maar! Beide zijn nog in gebruik (lacht). John komt van Johnny Jordaan, heel populair in die tijd, maar in het gemeentehuis vonden ze niet de juiste heilige en dan hebben ze daar 'Johannes' van gemaakt. Op de toneelschool, het RITCS, vroegen ze: "Hoe is jouw naam?" Ik zei: "John Vanderstukken". "O nee, John is een Engelse naam, dat gaat ge toch niet doen. We zullen er Jantje van maken. Jan Vanderstukken." Maar dat wou ik niet! "Wat staat er op je paspoort?" "Joannes!". Hugo De Greef, die naast me zat, zei: "Awel, dan zijt gij… Wannes!" En als die mannen naar een voorstelling kwamen kijken, die ik regisseerde in Tienen, spraken die allemaal van "Wannes" en zo is die voornaam in gebruik geraakt.
In de jaren vijftig viel er in mijn geboortestad - Aarschot - voor een knaap niet al te veel te beleven. Hoe was het, tien jaar later, in jouw geboortedorp Glabbeek?
O, daar was ook niet zo heel veel te doen. Je had de jeugdbeweging en een voetbalploeg in het Liefhebbersverbond, waar ik me bij aansloot. Ook als ik naar het RITSC ging, bleef ik er nog vele jaren voetballen.
Vanwaar je interesse voor het theater, dat later je grote passie zou blijken?
Waarschijnlijk kwam de aanzet van mijn ouders, die vroeger in het plaatselijke 'concert' meededen. Als de fanfare optrad, danste mijn moeder op de muziek. Zowel zij als mijn vader speelden mee in de toneelopvoeringen. Zelf heb ik daar nooit iets van gezien, maar ik heb dat van horen vertellen. Mijn broer richtte met een aantal studenten een toneelgroepje op. Dat was echter een kort leven beschoren. In de jeugdverenigingen hebben we dat wel verder gezet. Als zestienjarige heb ik daar voor de eerste keer meegespeeld. Uiteindelijk kwam ik in de Toneelschool terecht. Door de repetities en opvoeringen is het voetballen dan wel op de achtergrond geraakt.
Als we het lijstje met je professionele activiteiten bekijken, valt op dat je vooral bezig was met het coördineren, het ontwikkelen van projecten en het leiden van producties. Dat talent zat er al vroeg in. Immers, in je studentenjaren, stichtte je met Jappe Claes in Tienen 'Teater Zien'. Hoe heb je dat op poten gezet?
Door omstandigheden was ik bij 'Heidebloem' in Tienen gevraagd om in een productie mee te spelen. Daar leerde ik Jappe Claes kennen. Toen de vraag kwam om zelf een toneelvereniging op te richten, zijn Jappe en ik gestart met 'Teater Zien'. Vrij snel deden we mee aan een toernooi voor amateurgezelschappen uit de streek… en we wonnen! Verscheidene ouders van onze spelers werkten op de Boerenbond in Leuven. Hein Nackaerts was er de drijvende kracht achter alles wat met cultuur te maken had. Hij dacht dat het misschien de moeite was om die jonge regisseurs uit Tienen naar Leuven te halen. Ik werd gevraagd om bij de Reinaertghesellen te regisseren. Jappe deed voor de eerste keer een regie bij het KVT met 'Slippers' - met o.a. Roland Frederickx, Martine Fabré en Mijé Molenaers. Het stuk was succesvol en men trok ermee op tournee. Misschien is daar via hem mijn naam gevallen… en ben ik zo bij het KVT terechtgekomen. Mijn eerste regie hier leverde ik af met 'De Gijzelaar'. En dan ging het heel snel: regisseren in heel wat gezelschappen met 7 keer in toneelwedstrijden hoogste onderscheidingen van uitmuntendheid. Tussendoor muziek en cabaret maken (o.a. met Hakke Wakke, Hans Prinsen en Jean Grooten). Ja, van een wit blad starten, muziek erbij schrijven, een cabaretvoorstelling maken, als straatmuzikanten een aantal keer de Buskerprijs winnen - dàt was heel plezant. Vooral op straat of op het begijnhof optreden, de pispot op de grond, proberen de mensen staande te houden en te amuseren. Zo groeide dat alsmaar verder - en verder tot veel en veel… te veel. (lacht)
Op 3 december 1982 regisseerde én speelde je ook mee in 'De Gijzelaar'. Waarover ging dat legendarisch stuk?
Het stuk speelde zich af in een verdoken bordeel tijdens de periode van de IRA -beweging: een leefgemeenschap op zich. Er werd gezongen met livemuziek (pianist Michel Verhaegen) en ik werd door het KVT gevraagd om te regisseren. Kleppers als Marc Carlier, Yvonne Mertens en haar dochter Tine Van Den Brande speelden erin mee. De laatste week voor de première zag de hoofdrolspeler (vooral zijn lief) het niet zitten dat hij "het bed zou delen met één van die jonge meisjes".
Hij vroeg om die scènes aan te passen. Ik zei dat ik maar één aanpassing kon doorvoeren en dat was… dat hij de rol niet speelde. "Goed, dan doe ik het niet," zei hij, wellicht in de overtuiging, "zo kort voor de première zitten ze vast en ze zullen wel toegeven!" Toen heb ik, wat ik normaal nooit doe, de rol overgenomen. Gelukkig was het stuk zo goed als afgewerkt.
Het volgende seizoen regisseerde je 'Vrouwen geen probleem'. Was het geen probleem om je eigen vrouw Anita, die voor het eerst bij KVT speelde, te regisseren?
Anita speelde mee in de laatste productie in ons zaaltje op het Begijnhof van Diest. Een afscheidsvoorstelling met heel veel volk. Ja, het is niet altijd makkelijk als je vrouw meedoet. Thuis luistert ze niet naar mij, maar als regisseur heb ík het voor het zeggen en dan moet ze dat wèl doen (lacht). Ik was, volgens sommigen streng met haar, maar uiteindelijk viel dat wel mee.
Hoe ging het als Roel geboren werd? Toneelspelen vult vele avonden.
Roel ging al in de tijd van 'Theater Zien', als klein manneke dus, mee naar de repetities. Ik denk dat hij daar, niet de moedermelk, maar het 'theatersap' heeft binnengekregen. Hij was gefascineerd door die levende poppenkast en terwijl wij repeteerden, werd dat kleine manneke door de actrices geweldig gepamperd en beziggehouden. Zo is dat gegroeid. Mijn ouders hebben mij nooit tegengehouden om toneelschool te volgen en wij hebben dat bij hem ook nooit gedaan.
Je stichtte ook het Tejaterateljee.
In de jaren tachtig ben ik er eventjes tussenuit geweest, maar daarna deed ik weer bijna ieder jaar een regie bij het KVT. We gingen op zoek naar jongeren, die net als in het voetbal, kunnen worden gekneed, in de hoop dat er toch iets van blijft hangen. En zie, we plukken daar vandaag toch heel wat vruchten van. In het begin heb ik ook regies gedaan bij de jeugd. Toen waren het meestal zonen en dochters van KVT-leden, maar dan wilden de vriendjes en vriendinnetjes het ook graag proberen. Dat ze dan op zaterdagvoormiddag ook nog bij hun lief konden zijn, was mooi meegenomen. (lacht) Zo groeide dat met de jaren uit tot een Tejaterateljee, dat nu elke seizoen een volwaardige productie op de planken zet.
Je bent een zeer gevraagde regisseur in vele gezelschappen. Ondertussen staan er meer dan twintig regies op jouw naam in het KVT. Welke stukken daarvan zijn je bijgebleven?
Ieder nieuw ding wordt terug je kindje. Als je refereert naar het lijstje van stukken die veel volk hebben gelokt - vast en zeker: 'Nonsens', 'Het dagboek van Anne Frank' en 'De Gijzelaar'. Er zijn er nog, hoor, maar het belangrijkste voor mij is toch dat ik met heel veel plezier aan een productie kan werken.
Is je manier van regisseren met de jaren veranderd?
Geduld heb ik eigenlijk altijd wel gehad, maar als je jong bent, heb je weinig maturiteit. Net zoals in het onderwijs moet de pas afgestudeerde zich ook hier doorzetten. Ik heb daar een punt van gemaakt en het viel wel eens voor dat ik zei: "Jongens, zo niet… of ik ga naar huis!" Streng en duidelijk was het wel, maar dat loont op de duur. Door de ervaring wordt het makkelijker. Ik denk niet dat er mensen afhaakten, omdat ik de regie van dat stuk zou doen. Integendeel, ik heb daar heel veel voor teruggekregen. Men moet ook weten wat men verwacht van het resultaat. De cultuur bij het ene gezelschap is zus, bij het andere zo. Sommigen stellen zich tevreden als de tekst min of meer gekend is en er niet te veel wordt overgeslagen. Maar dààr doen wij niet aan mee!
Nu je gepensioneerd bent, heb je je nog meer geëngageerd in het KVT!
Dat gebeurde op vraag van de voorzitter, omdat er gedacht wordt aan broodnodige verruiming, vernieuwing, verjonging… Ik zit de bestuursvergaderingen voor, maar zie mezelf niet als bestuurslid. Wel als iemand die wil helpen om het op een iets meer efficiënte manier te laten lopen - om de werkgroepen te begeleiden en om de jongeren met hun ideeën meer bij de vereniging te betrekken.
En dat lukt?
Dat is een langzaam proces! Ik had ook niet anders verwacht, want als er eén ding moeilijk is, is het wel verandering. Maar we willen aan iedereen kansen bieden, dat er gedelegeerd wordt en dat er verantwoordelijkheden doorgeschoven worden. Stilaan werpt het de eerste vruchten af. Voor de ene is dat moeilijker dan voor de andere. Voor mij is het ideaal om dàt als 'buitenstaander' in goede banen proberen te leiden.
Vele gezelschappen hebben het moeilijk of moeten er helaas zelfs mee stoppen. Hoe zit dat met onze vereniging?
Het is een niet te onderschatten opgave geweest om - tijdens de ons welbekende coronatijden zonder al te veel inkomsten -de luxe, die het KVT had en heeft te behouden. Denk maar aan de vaste kosten voor het onderhoud van de gebouwen, zaal, cafetaria, magazijn en al wat met de werking van een toneelgroep samenhangt. Er zijn inderdaad enkele toneelgroepjes gesneuveld of tijdelijk gestopt, maar ik denk dat er nu opnieuw zuurstof is. Het is een kantelmoment! Ofwel pakt men dat op ofwel niet. Dat moet groeien. Toneelspelen is vooral zoveel avonden bezig zijn met repetities, de goesting en het plezier hebben om daar tijd in te steken en om met een goed gevoel de voorstellingen te spelen - liefst voor zoveel mogelijk publiek. Gelukkig zien we het aantal toeschouwers opnieuw stijgen. Als uiteindelijk het resultaat goed is, ga je altijd enthousiaste mensen blijven vinden die willen deel uitmaken van het KVT.
door Marcel Van Passel