Om de geschiedenis van het Vlaams Toneel tijdens de negentiende eeuw te bestuderen, hebben we ijverig gezocht in de officiële verslagen van de gemeenteraad en de lokale kranten om elk spoor met betrekking tot de toneelactiviteiten van de vereniging terug te vinden. De plaatselijke pers bestond in die tijd hoofdzakelijk uit "De Dijle- en Demerbode", een blad dat na 1864 de liberale toer opging. (Van dit blad zijn alleen losse nummers bewaard gebleven, die verspreid zijn over het ganse land). Anderzijds was er "De Gazette van Diest" (GVD), de katholieke spreekbuis na 1864. In dit laatste tijdschrift, dat grotendeels bewaard is gebleven, hebben we een schat aan informatie gevonden die ons een duidelijk beeld geeft van de prestaties van het Vlaams Toneel tijdens de periode 1865-1877. In de volgende bladzijden zullen we dan ook uitvoerig gebruik maken van passages uit die krant in het Oud-Nederlands, omdat ze op een onnavolgbare wijze gestalte geven aan het volkstoneel zoals het door onze voorouders werd beleefd....Op zondag 11 maart 1866, deed de vereniging na een afwezigheid van veertien jaar haar wederoptreden in een overvolle Stadshalle. Op het programma stonden, naast het muzikale gedeelte, drie toneelwerkjes. Het eerste en het laatste hiervan waren van de hand van de onvolprezen Hippoliet Van Peene. Allereerst was er het blijspel "De Duivel in het Dorp", dat in de daaropvolgende jaren nog enkele keren zou worden gespeeld. Als tweede stukje speelde men "De twee broeders" van Emile Rosseels, en om te besluiten "Eene vrouw die haren man doet herbakken". Voor de vrouwelijke rollen werd een beroep gedaan op mevrouw Hermans en Mejuffrouw Emma Gysbrechts. De mannelijke hoofdrollen werden vertolkt door E.E. (Edouard Elen) en E.V. De "minder moeilijke" rollen door F.C. (Frans Caelen), T.C., H.V. (Henri Verboven), B.V. en M. In de GVD van 21 maart 1866 werden de actrices en acteurs geprezen voor hun buitengewone prestaties. Over de nieuwe zaal was de verslaggever echter allesbehalve opgetogen, zoals blijkt uit zijn relaas: "De zael is laag en langbenig. Zij die op de tweede plaets staen, kunnen het derde der woorden die de tooneellisten uitspreeken niet verstaen, bijzonder voor de rollen waerin niet mag geschreeuwd worden." Ook als danszaal werd de Hallezaal afgedaan als zijnde ongeschikt. Hij vervolgde: "Overigens de scène, schoon tweemael hermaekt, is te klein, alsmede de kleerkamer, zowel degene der commedianten als diegene waer men de klederen van het publiek hangt." Een van de belendende schoollokalen deed dienst als "smoorkamer" en de GVD vroeg zich af of zulke praktijken wel geoorloofd waren. Hieruit kan men besluiten dat men ook in de vorige eeuw roken in een gesloten ruimte als schadelijk beschouwde....Het artikel van de GVD besloot met een flamingantische oproep die typerend was voor de strijd tegen al wat Frans was en vooral tegen de verfranste burgerij. "En nu, moed, Vlaemsche zonen! Blijft Vlaemsch van tael en Vlaemsch van zeden, Vlaemsch van hart en Vlaemsch van ziel. 't Is slechts in eigen tael, door eigen kracht en eigen kunst dat gij aengeboren talenten kunt ontwikkelen. Blijft ten toonele stukken voeren waervoor de kuische Vlaemsche maegd niet blozen moet, en gij zult ook in de samenleving eene loffelijke taek vervullen." Het artikel eindigde: "Gelijk de boot Lybaert gaef en ongeschonden uit de woeste baren der zee werd gehaeld, zult gij de Vlaemschen boot redden, redden van Franschen dwang en verbastering." Het is duidelijk dat in deze periode, toen het Vlaams Toneel de enige Vlaamse toneelgroep was te Diest, de katholieken volledig achter het Vlaams Toneel stonden, in zoverre dat ze een repertoire bracht dat de strijd aanbond met het franskiljonisme en ze de verheerlijking van de Vlaamse taal en de Vlaamse zeden op het toneel bracht. Omstreeks 1880 zou daar verandering in komen. Ook in de jaren zeventig bleef de "Cercle dramatique francophone" actief te Diest. Voor de muzikale begeleiding kreeg ze de steun van de Koninklijke Harmonie en de zangvereniging "Concordia".